Een perfecte manier om de stof te leren, is doormiddel van samenvattingen. De een vind een uitgebreide samenvatting fijn, en de ander een beknopte korte. Vandaar dat wij twee samenvattingen zullen geven. Ze zijn beide gemaakt op basis van het boek Nectar hoofdstuk 11: gezondheid.

Samenvatting 1: Beknopt.

functies van de huid

Hoornlaag:              Gaat vochtverlies tegen & voorkomt binnendringen van bacterien en virussen. à bestaat uit afgestorven cellen.

Kiemlaag:               Wordt pigment aangemaakt, die je beschermt tegen UV-straling.

Bloedvaten:             Belangrijke rol bij warmte regulatie. à lichaam te warm: bloedvaten worden wijder, meer bloed naar de huid, huid koelt af. à lichaam wit van de kou: bloedvaten zijn vernauwd, verliest minder warmte.

Talgkliertjes:           Scheiden vetachtige stoffen uit. à verstopt? Mee-eters.

Haarspiertjes:          Samentrekken = kippenvel. Functie dieren: huid dikker, betere bescherming tegen de kou.

Zweetkliertjes:        Functie bij regeling lichaamstemperatuur. à te warm: water uitscheiden (zweet).

Vet:                       Isolatie en reservevoedsel. à vrouwen hebben meer onderhuids vet dan mannen, dit maakt hen ronder.

Haarzakjes:             Bevatten voldoende DNA om met fingerprinting een dader te kunnen opsporen. à ontstaat haar. à bij epileren wordt haarzakje meegetrokken.

 

Kortom: De huid helpt bij het beschermen tegen infecties, uitdroging en UV-straling. Ook bij het handhaven van de lichaamstemperatuur speelt de huid een rol.

 barrières en antistoffen

Antistoffen:            Maken gifstoffen en/of ziekteverwekkers onschadelijk.

Wanneer bacterien en/of virussen door barrieres als bijv. de huid heen zijn, komen witte bloedcellen in actie: macrofagen.

Macrofagen:

  • Kunnen van vorm veranderen
  • Kunnen uit een haarvat kruipen
  • Nemen bacterien, schimmels en virussen op door middel van fagocytose. à daarna breken ze deze af met behulp van enzymen.
  • Maken geen onderscheid bij bacterien: niet-specifieke afweer.

 

Na inenting of besmetting gaan witte bloedcellen antistoffen maken.

Antiserum:                       Bloedplasma met antistoffen.

Monoklonale antistoffen:     Antistoffen afkomstig van een kloon en zijn antistoffen voor een specifiek type.

Vaccinatie:                       Inenting met als doel: immuniteit.

 

Teveel ziekteverwekkers voor macrofagen?

Specifieke witte bloedcellen komen in actie:     lymfocyten.

Lymfocyten:

  • Herkennen indringers aan herkenningseiwitten:          antigenen.
  • Als reactie op de antigenen gaan zij antistoffen maken.
  • Ontstaan in het rode beenmerg.

2 soorten lymfocyten:

B-lymfocyten:                   Rijpen in het beenmerg en maken antistoffen.

T-lymfocyten:                            Rijpen in thymus.

  • T-helpercellen:        Stimuleren deling en werking van de T- en B-cellen.
  • TC-helpercellen:      Kunnen eigen lichaamscellen met infectie herkennen en vernietigen.

Alle B- en T-lymfocyten reageren op 1 antigeen. Zij maken dus wel onderscheid: Specifieke afweer.

 

Inenten ja of nee?

De activering van lymfocyten vindt plaats in de milt en in de lymfeknopen.

Macrofagen ondersteunen vaak de lymfocyten:

Nadat ze een ziekteverwekker hebben verteerd, brengen ze de antigenen naar de lymfeknopen. à specifieke afweer komt op gang.

 

Antibiotica:                      Maakt deling en groei van bacterien onmogelijk. (werkt dus niet tegen virussen!)

Multiresitente bacterien:    Zijn ongevoelig voor meerdere type antibiotica.

 

                                               Zodra je weer beter bent:

Geheugencellen blijven achter:      Herkennen een tweede infectie, maken je hierdoor immuun.

Natuurlijke actieve immuniteit:   Op natuurlijke wijze antistoffen aangemaakt.

Kunstmatige actieve immuniteit:  Antigenen zijn kunstmatig toegebracht.

Passieve immuniteit:                            Antistoffen meegekregen van moeder of ingespoten.

Auto-immuunziektes:                           Lymfocyten vernietigen eigen lichaamscellen.

Orgaanstransplantatie:                 Sterke overeenkomst tussen HLA-antigenen van donor en ontvanger vereist.

 

 Reacties bij mens en plant

Allergische reactie:

         (bijv. huisstofmijt)

  • Huisstofmijtdeeltjes komen in lichaam (voornamelijk neus en mond)
  • De antistoffen vanuit het bloed hechten aan antigenen van huisstofmijt.
  • Fagocyten herkennen en ruimen op.

Mensen met een allergische aanleg maken veel van een ander (niet gepast) type antistof.     à hierdoor hechten de antistoffen niet aan de antigenen maar aan mestcellen.

 

Mestcellen:

  • Zijn witte bloedcellen voornamelijk in slijmvliezen van de luchtwegen.
  • Waneer een mestcel opnieuw in contact komt met de antigenen, barst hij open         à er komt histamine vrij. (histamine veroorzaakt de allergische klachten)

Antigenen die dit type reactive veroorzaken heten allergenen.

(aller van allergie)

 

 planten en stekels

Mechanische afweer:                    Stekels en doornen.  à zorgt ervoor dat grote dieren op afstand blijven.

Chemische afweer:                      Afweer door middel van giftige stoffen en vies smakende stoffen à grote dieren blijven op afstand

Celwand:                                    Beschermd tegen kleine dieren.

Celwand:

  • Pectine (een koolhydraat) plakt aan elkaar à hierdoor kunnen ook kleine organismen moeilijk door de celwand heen.
  • Alle stoffen rond de cellen die zorgen voor bescherming:        tussencelstof.

 

kanker

Kanker:

  • Kankercellen hebben een verstoorde celcyclus. à slaan G0-fase over.
  • Kankercellen delen ongeremd
  • - gezwel: tumor

Tumor in lymfevat of bloedvat:     uitzaaiing

 

ZONDER KANKER:

Genen die celcyclus stimuleren:    proto-oncogenen

Genen die celcyclus afremmen:     tumorsuppressorgenen

Kanker à proto-oncogenen veranderen in oncogenen of tumorsuppressorgenen werken niet meer.

 

Epigenetica:           Onderzoekt de invloed van stoffen die aan DNA gebonden worden.

Gentherapie:          Extra allelen toeveogen aan kankercelllen à doden kankercellen.

 

Virus:

  • Bestaat uit een eiwitmantel en erfelijk material (DNA of RNA)
  • Vermeerderen in gastheercellen.
  • Virus gebruikt een gastheercel om nieuw virus-DNA of RNA en nieuwe virus-eiwitten te maken. àgastheercel barst open, besmetting andere cellen.
  •  

Hoe een cel een eiwit maakt met een allel:

  1. Het nieuwe allel komt in celkern.
  2. Allel vormt mRNA door transcriptie.
  3. Ribosomen maken het eiwit met behulp van info mRNA

 

Cel functioneerd niet goed, maar heeft wel een goed allel:

DNA wordt niet altijd afelezen in celkern, wanneer het op een plek komt waar geen transcriptie plaats vindt, werkt de cel niet goed.

Samenvatting 2: Uitgebreid.

Gezondheidsproblemen voorkomen

Je huid als schild.

 Als je het koud hebt stroomt er minder bloed door je bloedvaten, om te erge afkoeling te voorkomen trek je een trui aan en helpt de vetlaag ook tegen afkoeling. Als je het warm hebt stroomt er veel bloed door je bloedvaten en krijg je een rode kleur. Het warme bloed kan via de huid goed afkoelen, verdampend zweet uit de zweetklieren helpen hierbij, zo raak je niet oververhit.

  • De vetlaag zit in het onderhuidse bindweefsel vlak onder de lederhuid.
  • Zweetklieren zitten in de lederhuid.
  • De zon op je huid stimuleert de cellen in de onderste laag van je opperhuid: de kiemlaag. Hierdoor gaan pigmentvormende cellen in de kiemlaag meer pigment vormen à je wordt bruin.
  • Pigment werkt als een Uv-filter, de dikkere huid beschermt het DNA in je kiemcellen tegen de mutagene werking van het Uv-licht.
  • De buitenste laag: hoornlaag, geeft een dubbele bescherming. Het gaat vochtverlies tegen en voorkomt het binnendringen van bacteriën en virussen.

Ziekte van Lyme

Niet elke tekenbeet leidt tot een infectie. Wanneer de bacterie wel de kans krijgt, krijg je hoofdpijn, gewrichtspijn, flauwvallen, verlammingsverschijnselen of hartklachten. Je kan vaak zien wanneer je besmet bent: na ongeveer 17 dagen krijg je een rode kring op de huid en mogelijk griepachtige verschijnselen. Wanneer je de ziekte hebt, heb je een pittige kuur nodig van zo’n 21 dagen

Leefstijl en andere factoren.

Veel factoren beïnvloedden je gezondheid. Voldoende bewegen en gezond eten voorkomen overgewicht.

  • Factoren zoals roken vergroten de kans op gezondheidsproblemen. Een gezonde leefstijl is moeilijk te bepalen en geeft je geen garantie, het vergroot echter alleen de kans op een lang leven.
  • Erfelijke factoren hebben ook invloed op je gezondheid. Hier is niks aan te doen, je kunt alleen de kans verkleinen door goed op te letten en gezond te leven.
  • Omgevingsfactoren spelen ook een rol: er heerst bijvoorbeeld de griep.

Je bent gezond wanneer je voldoet aan de definitie van het WHO: gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken.

 

Barrières en antistoffen.

Tetanus.

Bij een diepe wond is er kans groot dat de wond besmet is met tetanusbacteriën. Deze gedijen goed in anaerobe omgeving van een kleine diepe wond. De bacterie komt voor in de darmen van een paard, het gif dat deze bacterie maakt zorgt eerst voor hoofdpijn en stijve kaakspieren, later verkrampen alle spieren, wat dodelijk is. Bij twijfel of iemand voldoende gevaccineerd heeft geeft de dokter een tetanusprik à hiermee injecteert hij antistoffen tegen het gif dat de tetanusbacterie maakt, in combinatie met een kuur van antibiotica. Antistoffen zijn stoffen die gifstoffen of ziekteverwekkers onschadelijk maken. Na genezing geeft de arts een extra vaccinatie als de laatste inenting tien jaar of langer geleden is.

De huid voorbij.

De huid is meestal een prima barrière tegen bacteriën. Slechts bij beschadiging loop je kans dat bacteriën, virussen of schimmels je lichaam binnendringen. Op plekken zonder huid heeft je lichaam andere afweermechanismen. Bijvoorbeeld: traanvocht in je ogen, slijmvliezen in de luchtwegen, trilharen in de luchtpijp of de vaginale flora. De vaginale flora zijn micro-organismen, onderandere de melkzuurbacterie: lactobaccilus. Ze houden het PH in de vagina rond 4. De vaginale flora is wel gevoelig voor antibiotica. Komen er toch bacteriën of virussen door de barrières heen, komen de witte bloedcellen in actie. Deze witte bloedcellen, vooral macrofagen, kunnen van vorm veranderen, uit een haarvat kruipen en binnen gedrongen ziekteverwekkers in zich opnemen door fagocytose. Daarna breken ze deze af met enzymen. Deze macrofagen maken geen onderscheid tussen typen bacteriën. Dus niet-specifieke afweer en is aangeboren.

Antistoffen.

Na een inenting of besmetting vormen witte bloedcellen antistoffen. Zowel bij mensen als dieren. Door bij dieren bloedplasma met antistoffen af te nemen krijg je: antiserum. Artsen gebruiken dit wanneer het afweersysteem verzwakt is of bij tijdnood. Een moderne techniek om aan antistoffen te komen is met behulp van cellen uit muizen, deze worden samengesmolten met een tumorcel en delen snel tot klonen. Dus monoklonale antistoffen.

Inenten ja of nee?

Inentingen.

De eerste vaccinatie (inenting) was voor de pokken. Dit hielp goed en in 1980 was de wereld pokkenvrij. Later kwamen ook vaccinaties tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio. Ook  de bof, de rode hond, de mazelen en hepatitis-B. Steeds was de vraag: hoeveel mensen sterven zonder vaccinatie en hoeveel ondervinden bijwerkingen van de vaccinatie.

HPV en meisjes en jongens.

Het HPV is zo besmettelijk bij seksueel contact, dat 8 op 10 ermee besmet raken en een condoom is niet genoeg omdat huid op huid contact ook besmettelijk is. Meestal ruimt het eigen afweersysteem het op maar soms blijft het zitten. Na 10 tot 15 jaar aanwezigheid bij vrouwen, krijgt 7 van de 100.000 baarmoederhalskanker. Vaccinatie beschermt 70% tegen het ontstaan van bmhkanker door HPV. Jongens kunnen geen bmhkanker krijgen maar kunnen het virus wel overdragen.

Te veel ziekteverwekkers.

Wanneer je ziek wordt, hebben je barrières onvoldoende gewerkt. Je macrofagen hebben het niet tegen kunnen gaan: er waren teveel ziekteverwekkers binnen gekomen. Intussen is je lichaam overgeschakeld op een ander afweersysteem. Dit bestaat uit speciale witte bloedcellen: lymfocyten, deze kunnen ziekteverwekkers herkennen. Ze herkennen de ziekteverwekkers aan de antigenen. Antigenen komen op alle cellen voor maar lymfocyten reageren alleen op vreemde antigenen, zoals die van ziekteverwekkers. Ook gifstoffen zijn antigenen.

Lymfocyten.

Lymfocyten ontstaan in het rode beenmerg. Dat zijn platte beenderen. Er zijn twee hoofdtypen:

  • B-Lymfocyten: rijpen in het beenmerg en maken antistoffen.
  • T-Lymfocyten: rijpen in de thymus. T-helpercellen stimuleren de deling en werking van andere B en T-lymfocyten. Sommigen T-cellen kunnen in hun eigen lichaamscellen ziekteverwekkers opsporen. Zij vernietigen die cellen. Ook kunnen ze sommige typen kankercellen vernietigen.

Specifieke afweer.

Elke B- en T-cel reageert maar op één bepaald type antigeen. Je lichaam heeft die lymfocyten daar speciaal voor geselecteerd en is het specifieke afweer. In de lymfeknopen en de milt worden B- en T- lymfocyten geactiveerd. De antigenen koppelen aan een lymfocyt die een passende receptor voor de antigenen heeft. Macrofagen spelen vaak een ondersteunende rol. Nadat een ziekteverwekker verteerd is, brengen ze zijn antigenen naar de lymfeknopen. Hierdoor kan de specifieke afweer sneller opstarten.  Na activeren delen B- en T- cellen en vormen elk een groot aantal identieke cellen: Kloon. De T-helpercellen stimuleren de B-cellen om veel antistoffen te maken tegen hun specifieke antigeen. De antistoffen gaan door het hele lichaam via bloedplasma, weefselvocht en lymfe. Ze hechten aan antigenen van de ziekteverwekkers waartegen ze gemaakt zijn. Die is een opvallend makkelijke prooi voor fagocyterende witte bloedcellen zoals macrofagen. Gaat het om gifstoffen, dan bindt de antistof aan de gifstof en maakt deze onschadelijk.

Antibiotica.

 Terwijl het afweersysteem de specifieke afweer opstart, gaat een zieke zich steeds zieker voelen en zet koorts in als wapen tegen de ziekteverwekker. Het kan dagen duren voordat antistoffen zijn gevormd. Bij ernstige infecties met bacteriën kan een dokter antibiotica geven. Dit maakt deling en groei onmogelijk. Bij virussen werkt dit niet. Maar, zo krijgt het lichaam tijd om voldoende antistoffen te vormen. In ziekenhuizen komen voortaan multiresistente bacteriën voor, bv de MRSA-bacterie. Resistente bacteriën hebben enzymen die antibiotica meteen afbreken, en zijn hier ongevoelig voor. De kans bestaat dat een patiënt dan te laat antistoffen vormt, en overlijdt.

Immuun.

Als je weer beter bent, stoppen de lymfocyten met antistoffen maken. De gemaakte antistoffen zijn na 6 weke afgebroken. De B- en T-lymfocyten gaan ook weg, behalve een paar geheugencellen. Deze cellen starten meteen bij de volgende infectie de afweerreactie: je bent immuun voor de ziekteverwekker. Doordat je zelf de antistoffen gemaakt hebt: heb je actieve immuniteit. Doordat de immuniteit gevolg is van natuurlijke oorzaak zoals een ziekte: natuurlijke actieve immuniteit. Bij een 2e vaccinatie maak je meer antistoffen, en bij 3e,4e of 5e nog meer. Vandaar dat je soms 6 vaccinaties krijgt (bv tegen tetanus). Pas nadat je alle vaccinaties hebt gehad, heb je de maximale immuniteit verworven. Doordat je zelf de antistoffen gemaakt hebt is het ook actieve immuniteit. Maar wel een kunstmatige actieve immuniteit. Wanneer je antistoffen van je moeder krijgt, of deze kant en klaar in gespoten worden, heb je te maken met: passieve immuniteit.

Auto-Immuun.

Bij sommige ziektes vallen de lymfocyten eigen cellen en weefsel aan: het zijn auto-immuunziektes. De lymfocyten herkennen de antigenen op cellen van de alvleesklier, het gewrichtskraakbeen of de zenuwcellen als lichaamsvreemd. Als reactie maken B-cellen antistoffen tegen deze antigenen en vernietigen de Tc-cellen de eigen lichaamscellen. Alleen medicijnen die het afweersysteem verzwakken kunnen het verminderen. Maar dan ben je wel vatbaarder voor andere infecties. Deze afweerreactie speelt een grote rol bij orgaantransplantaties. Een nieuw orgaan mag niet teveel afwijken van het oude orgaan. Van deze eiwitten: de HLA-antigenen, bestaat een miljoen varianten. Die kunnen je afweersysteem activeren en zo een reactie in gang zetten. Voor een transplantatie worden de HLA-antigenen vergeleken, is er genoeg overeenkomst, dan kan een transplantatie plaats vinden. Maar de rest moeten de medicijnen doen.

Reacties bij mens en plant.

Voorkomen is beter dan genezen.

Wanneer je niet goed voor jezelf zorgt en ongetraind sport of zware dingen sjouwt, is voorkomen beter dan genezen.

Risico’s.

In Nederland zijn er niet veel risico’s omdat het vanzelfsprekend schoon drinkwater heeft, goede voorlichtingen en goede vaccinatieprogramma’s heeft. Hygiëne vraagt wel om aandacht, hierdoor  beperk je het contact met bacteriën en schimmels. Je moet een goede balans vinden tussen te schoon en te vies.

Huisstofmijt.

Klop je hard op je bank, zie je stof opdwarrelen. Dit zijn eigen huidschilfers, stukjes textiel en uitwerpselen van huisstofmijt. Huisstofmijten zitten bijna in alle textiel, ze eten vooral huidschilfers, houden van ongeveer 25 C en een luchtvochtigheid van 50 – 75%. Het is onmogelijk alle huisstofmijten kwijt te raken, maar kunt ze wel terugdringen door goede ventilatie, stofzuigen en beddengoed wassen. Als je er veel mee in contact komt kun je een allergie ontwikkelen.

Allergie.

En allergie voor huisstofmijt ligt op de loer omdat de omstandigheden goed zijn voor de huisstofmijt. Het zijn vooral de uitwerpselen die problemen geven. Na uitdrogen vallen ze uit elkaar en de stof ervan kan diep doordringen in de longblaasjes. Waardoor astma, chronische bronchitis of longemfyseem kunnen verergeren.

Heftige reacties.

Bij een allergische reactie reageert het afweersysteem afwijkend en heftig op stoffen. Stel er komen huisstofmijtdeeltjes in de luchtwegen, mensen met een allergische reactie maken veel van een andere type antistof. Deze antistof hecht niet aan de huisstofmijtdeeltjes maar aan de mestcellen. Wanneer deze mestcel met de aangehechte antistof opnieuw in aanraking komt “ontploft” hij, er komt zo erg veel histamine vrij. Dit veroorzaakt ontstoken slijmvliezen, kortademigheid, hoesten, piepende ademhaling, verhoogde slijmproductie en tranende ogen. Deze antigenen: allergenen.

Planten en stekels.

Stekels van planten beschermt hen tegen vraat van dieren. Dit is de mechanische afweer van planten. Sommige kleine dieren leven tussen de stekels, dit is niet erg voor de plant. Sommige planten hebben grote holle stekels met mieren die daarin leven. De stekels houden grote bladeters op afstand en de mieren kleine bladeters. (Symbiose)

Planten en afweerstoffen.

Sommige planten maken geurstoffen als verdediging. Sommige geuren lokken juist ook dieren, die de bladeters juist weer opeten. Wanneer je prikt aan een brandnetel, komen verschillende stoffen vrij, waaronder histamine. Dit zorgt ervoor dat bloedvaten in de huid verwijden en dat het mierenzuur makkelijk binnen kan komen. Het gaat zo jeuken en er kunnen blaren ontstaan. Andere planten maken weer gebruik van chemische afweer. Dit doen ze door zichzelf te beschermen met vies smakende en giftige stoffen.

Celwand.

De enige bescherming die een plant heeft tegen micro-organismen is de celwand. Dit zorgt ervoor dat ze de cel niet binnen kunnen komen.

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb